Met “Sturm und Drang” analyseerde ik de werking van de organisatie waarin ik net benoemd was, legde pijnpunten bloot en redigeerde een uitgebreide nota om één en ander terug op spoor te zetten in een eigentijdse performante context.
Nog even enkele punten aftoetsen bij de mature ondervoorzitter en het startschot kon gegeven worden. Dat ik dit niet even telefonisch kon afhaspelen, besefte ik wel ondanks mijn jeugdig enthousiasme en zo beperkte ik mijn oproep tot de vraag of ik hem even kon spreken.
Dit zelf opgelegde voorspel vergde evenwel het uiterste van mijn zelfbeheersing. Eens in zijn bureel, nog voor ik zijn bureaumeubel bereikt had, ejaculeerde ik mijn mededelingen en vragen.
Van onder zijn witte haar keek hij mij doordringend aan, twijfelde welk gevoel de overhand moest krijgen. Dit maakte mij even onzeker. Hij was een intelligent man en zo verwachtte ik niets anders dan een even prompt antwoord met de gevraagde informatie en standpunten.
Hij monkelde bijna onzichtbaar, leunde langzaam achterover en vroeg mij: “Dag Stef! How are your bones?”.
Sindsdien is het mijn openingsvraag gebleven telkens ik hem ontmoet. Ik doe het niet omwille van zijn antropologische duiding dat een of andere Indianenstam nooit anders met elkaar in gesprek ging dan na gerustgesteld te zijn over elkaars gebeentetoestand.
Je doet het omdat je beseft dat dit mooier is, warmer.
Je doet het omdat je beseft dat dit mooier is, warmer.
Het was ook geen indiaanse uitvinding.
Mijn vriendelijke jonge Afghaanse huurder, nog geen dertig lentes oud, is even wijs. Hoe triviaal of dringend ook zijn vraag is, of hij mij op de trap tegenkomt of in de deuropening op weg naar werk of winkel, steeds groet hij mij hoffelijk, vraagt eerst hoe het met mij gaat en mijn familie.
Wat hierbij opvalt is de stilte na zijn vraag.
Hij zegt het niet enkel in een ritueel automatisme, maar wacht steeds tot een doorleefd antwoord volgt. Schijnbaar wil hij niet het risico nemen mij met futiliteiten lastig te vallen zo mocht blijken dat er iets fout loopt met de ware belangrijke dingen des levens.
Mijn vriendelijke jonge Afghaanse huurder, nog geen dertig lentes oud, is even wijs. Hoe triviaal of dringend ook zijn vraag is, of hij mij op de trap tegenkomt of in de deuropening op weg naar werk of winkel, steeds groet hij mij hoffelijk, vraagt eerst hoe het met mij gaat en mijn familie.
Wat hierbij opvalt is de stilte na zijn vraag.
Hij zegt het niet enkel in een ritueel automatisme, maar wacht steeds tot een doorleefd antwoord volgt. Schijnbaar wil hij niet het risico nemen mij met futiliteiten lastig te vallen zo mocht blijken dat er iets fout loopt met de ware belangrijke dingen des levens.
Het doet bij mij de gedachte rijzen dat in onze contreien van alle kunstvormen de ‘Levenskunst’ de meest verwaarloosde is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten